
Tekst van de poster
- Gun de patiënt rust
- Wissel rust en prikkels af volgens het dagschema dat op de kamer hangt. Rust betekent helemaal geen prikkels (geen radio, geen TV, geen gesprekken etc.).
- Benoem wat je de patient ziet doen
- Als de patiënt beweegt of kijkt, vertel dan wat je ziet. Bijvoorbeeld: “Ik zie dat je naar mij kijkt."
- Help de patiënt oriënteren
- Vertel je naam, je functie, waar we zijn, de dag en de tijd.
- Zeg wat je gaat doen
- Vertel hardop wat je van plan bent om te gaan doen.
- Geef de patiënt de tijd om te reageren
- Wacht even nadat je iets hebt gezegd of gedaan. De reactie kan wat langer duren. Geef één prikkel tegelijk.
- Geef de patiënt betekenisvolle prikkels
- Gebruik bekende muziek, foto’s, vertrouwde geuren of praat over gedeelde herinneringen. Voer samen taken uit die nuttig zijn (bijv. zorg).
- Help de patiënt als hij/zij oncomfortabel is
- Als de patiënt zweet, zijn/haar gezicht vertrekt of een snelle hartslag of ademhaling heeft, voelt hij/zij zich misschien niet prettig. Kijk of een andere houding de patiënt comfortabeler maakt of dat de patiënt andere zorg nodig heeft.
- Praat met de patiënt, niet over de patiënt
- Spreek de patiënt rechtstreeks aan als je praat. Voer andere gesprekken buiten de kamer.